Terug
Gepubliceerd op 27/05/2025

Besluit  OCMW-raad

ma 26/05/2025 - 20:00

Deontologische code - vaststellen

Aanwezig: Wim Malfroot, voorzitter van de OCMW-raad
Karel Hubau, Ankie D'Hollander, Davy Tuytens, Tim Renshofer, Jef Vermaere, leden van het vast bureau
Nadine De Stercke, voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst
Hugo Leroy, Denis Dierick, Luc Goemaere, Christophe De Boever, Veronique Dedeyne, Jean-Pierre Sprangers, Peggy Demoor, Roland De Bosscher, Isabelle Tuypens, Christine De Cooman, Peter De Rycke, Stany Schamp, Pascale Bottequin, Karolien De Smet, Tom Vandepitte, raadsleden
Serge Ronsse, algemeen directeur
Verontschuldigd: Steven Notebaert, OCMW-raadslid
bevoegdheid

Decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, artikel 39 en 74.

juridisch kader
  • Decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur.
  • OCMW-raadsbesluit van 20 januari 2025 houdende huishoudelijk reglement en deontologische code van de raad voor maatschappelijk welzijn (vervangen OCMW-raadsbesluit van 4 september 2023).
motivering

Het Decreet Lokaal Bestuur (artikel 74 juncto 39) schrijft voor:

De raad voor maatschappelijk welzijn neemt een deontologische code aan en richt een deontologische commissie op. De deontologische code regelt ook de samenstelling, werking en bevoegdheid van de deontologische commissie. De deontologische commissie bestaat minstens uit één vertegenwoordiger per fractie in de raad voor maatschappelijk welzijn.

Publieke stemming
Aanwezig: Wim Malfroot, Karel Hubau, Ankie D'Hollander, Davy Tuytens, Tim Renshofer, Jef Vermaere, Nadine De Stercke, Hugo Leroy, Denis Dierick, Luc Goemaere, Christophe De Boever, Veronique Dedeyne, Jean-Pierre Sprangers, Peggy Demoor, Roland De Bosscher, Isabelle Tuypens, Christine De Cooman, Peter De Rycke, Stany Schamp, Pascale Bottequin, Karolien De Smet, Tom Vandepitte, Serge Ronsse
Voorstanders: Wim Malfroot, Karel Hubau, Ankie D'Hollander, Davy Tuytens, Tim Renshofer, Jef Vermaere, Nadine De Stercke, Hugo Leroy, Denis Dierick, Luc Goemaere, Christophe De Boever, Veronique Dedeyne, Jean-Pierre Sprangers, Peggy Demoor, Roland De Bosscher, Isabelle Tuypens, Christine De Cooman, Peter De Rycke, Stany Schamp, Pascale Bottequin, Karolien De Smet, Tom Vandepitte
Resultaat: Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.
besluit
  DEEL I - Toepassingsgebied
Art. 1:

Voor de toepassing van de deontologische code moet onder "lokale mandatarissen" worden begrepen:

  • de voorzitter en de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn;
  • de voorzitter en de leden van het vast bureau;
  • de voorzitter en de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst.
Lokale mandatarissen die namens de gemeente een ander mandaat bekleden zijn er in die hoedanigheid eveneens toe gehouden de bepalingen van de deontologische code na te leven.
  DEEL II - Gedragsregels
  Voorkomen van (de schijn van) belangenvermenging en cliëntelisme
Art. 2:

Een lokale mandataris staat in al zijn handelen, in het besluitvormingsproces en in het contact met burgers, steeds in dienst van het algemeen belang.

Art. 3:

Een lokale mandataris gaat actief en uit zichzelf alle vormen van belangenvermenging (en de schijn ervan) tegen. Dit betekent dat:

  • een lokale mandataris de (in de regelgeving bepaalde) met het ambt onverenigbare functies niet vervult en erover waakt geen verboden handelingen uit te voeren of verboden overeenkomsten aan te gaan;
  • een lokale mandataris niet deelneemt aan een bespreking en stemming, noch probeert het proces van besluitvorming in een andere fase van de besluitvorming in zijn voordeel te beïnvloeden, wanneer er sprake is van een beslissing waarbij belangenvermenging speelt;
  • een lokale mandataris bij contacten met de burger het algemeen belang vooropstelt en niet de schijn wekt dat door politieke tussenkomst particuliere belangen (kunnen) begunstigd worden (cliëntelisme).
Art. 4: Een lokale mandataris vervult de rol van aanspreekpunt en informatiebemiddelaar voor de burger steeds op neutrale basis, zonder persoonlijke bevoordeling van een of meerdere burgers in een dossier dan wel het wekken van de schijn daarvan.
Art. 5: Ter voorkoming van overschrijding van de norm beschreven onder artikel 4 zorgt de algemeen directeur ervoor dat dossierbehandelende personeelsleden alle tussenkomsten opnemen in het desbetreffende administratieve dossier. Louter informatieve vragen of vragen/tussenkomsten van uitvoerende mandatarissen in het kader van hun functionele en hiërarchische relaties met de behandelende personeelsleden of diensten, vallen daarbuiten.
  Tegengaan van oneigenlijke beïnvloeding en de schijn ervan
Art. 6: Een lokale mandataris mag zijn invloed en stem niet laten kopen of beïnvloeden door, noch aanbieden voor geld, goederen, diensten of andere gunsten die hem gegeven of beloofd werden.
Art. 7:

Een lokale mandataris moet actief en uit zichzelf de schijn van beïnvloeding en partijdigheid tegengaan. De mandataris doet dit door:

  • geen geschenken, diensten of andere voordelen te aanvaarden, behalve diegene die van een geringe geldwaarde zijn en waarbij het beeld van beïnvloeding minimaal is;
  • niet in te gaan op uitnodigingen betaald door anderen, behalve als deze direct relevant zijn voor de goede invulling van het ambt, functioneel zijn opgezet en van (relatief) beperkte waarde zijn. Bovendien houdt de mandataris rekening met de timing en context waarbinnen de uitnodiging wordt gedaan, met het doel de schijn van beïnvloeding te minimaliseren.
Art. 8: Het geven van geschenken aan, dan wel het uitnodigen van derden gebeurt nooit in eigen naam, maar altijd in naam van het lokaal bestuur. Daarbij zal men er steeds waakzaam voor zijn alle vormen van partijdigheid, bevoordeling en/of uitsluiting te vermijden.
Art. 9:

Ter bevordering van de transparantie en het voorkomen van enige schijn van beïnvloeding spreken de mandatarissen onderling af dat:

  • geschenken met een meer dan geringe geldwaarde die toch bij een mandataris in het bezit komen, worden gemeld aan de algemeen directeur. De mandataris meldt het hoe dan ook wanneer een geschenk op het thuisadres wordt afgeleverd. De algemeen directeur registreert de giften en geeft ze in alle transparantie een bestemming binnen het lokaal bestuur. Buitensporige geschenken worden alsnog teruggestuurd;
  • uitnodigingen die bestemd zijn voor de gehele raad voor maatschappelijk welzijn, door de raad voor maatschappelijk welzijn worden beoordeeld. Het is de raad als geheel die de uitnodiging accepteert dan wel afwijst.
  Verantwoord gebruik van faciliteiten en middelen van het lokaal bestuur
Art. 10: Een lokale mandataris gebruikt de voorzieningen en eigendommen van het lokaal bestuur niet voor privédoeleinden.
Art. 11: Lokale mandatarissen gaan verantwoord en op een sobere wijze om met de publieke middelen en vergoedingen die tot hun beschikking staan. 
Art. 12: Lokale mandatarissen die gebruik maken van de onkostenvergoedingen leggen hier op een transparante wijze en volgens de afgesproken procedure verantwoording over af.
Art. 13: De algemeen directeur rapporteert jaarlijks over de gedeclareerde onkostenvergoedingen aan de raad voor maatschappelijk welzijn.
  Zorgvuldige omgang met informatie
Art. 14:

De lokale mandataris bewaakt het geheime karakter en de vertrouwelijkheid van informatie. Dit betekent dat de mandataris:

  • het beroepsgeheim eerbiedigt wanneer hij kennisneemt van geheime informatie;
  • zich gebonden weet door de geheimhoudingsplicht voor de feiten, meningen en overwegingen gedeeld tijdens een besloten vergadering.

Een uitzondering kan worden gemaakt wanneer de wet de openbaarheid voorschrijft.

Art. 15:

Lokale mandatarissen gaan discreet en voorzichtig om met de informatie waartoe zij toegang hebben. Dit houdt onder andere in dat de mandataris:

  • over (nog) niet openbare informatie niet communiceert; 
  • feiten en omstandigheden ten aanzien van derden in de juiste context plaatst.
Art. 16: Lokale mandatarissen gebruiken de informatie waartoe zij toegang hebben vanuit hun ambt nooit voor het eigen belang of voor het persoonlijke of zakelijke belang van derden.
Art. 17: Lokale mandatarissen zijn open en eerlijk over de redenen en inzichten op basis waarvan zij hun stem uitbrengen.
  Respectvolle omgang met anderen
Art. 18: Lokale mandatarissen gaan op respectvolle wijze om met elkaar, de algemeen directeur en andere personeelsleden, evenals met de burgers, in woord, gebaar en geschrift.
Art. 19: Lokale mandatarissen zaaien geen twijfel over elkaars integriteit. Zij erkennen en bevestigen elkaar actief in hun streven naar het dienen van het algemeen belang vanuit hun ambt, rol en politieke kleur
Art. 20: Lokale mandatarissen onthouden zich in het openbaar, dus ook in openbare raads- en commissievergaderingen, van negatieve uitlatingen over individuele personeelsleden
Art. 21: Een lokale mandataris staat op dezelfde gewetensvolle manier ten dienste van alle burgers, zonder onderscheid van geslacht, geaardheid, huidskleur, afstamming, sociale stand, nationaliteit, filosofische en/of religieuze overtuiging, ideologische voorkeur of persoonlijke gevoelens.
Art. 22: Bij onenigheid in de onderlinge omgang of de gang van zaken tijdens of buiten vergaderingen gaan mandatarissen, mogelijk onder begeleiding, in eerste instantie het gesprek aan met elkaar.
  DEEL III - Naleving en handhaving
  Het voorkomen van mogelijke schendingen
Art. 23: Wanneer een lokale mandataris twijfelt of een eigen handeling een overtreding van de code zou kunnen zijn, moet dit bespreekbaar gemaakt kunnen worden. Dit kan zijn binnen de eigen fractie, met een collega-mandataris, met de algemeen directeur of eventueel met een externe deskundige.
Art. 24: Wanneer een lokale mandataris twijfelt over een nog niet uitgevoerde handeling van een andere lokale mandataris, dan waarschuwt hij die persoon, mogelijk met het advies om informatie in te winnen bij de algemeen directeur.
  Het signaleren van vermoedens van schendingen van de deontologische code
Art. 25:

Wanneer een lokale mandataris eraan twijfelt of een regel van de deontologische code is overtreden door een andere lokale mandataris, dan kaart de mandataris dit bij voorkeur aan bij de mandataris in kwestie. Indien er goede redenen zijn om dit niet te doen, dan zal de mandataris de kwestie voorleggen aan de algemeen directeur.

Al dan niet na een gesprek met de algemeen directeur, kan de mandataris overgaan tot een formele melding bij de voorzitter van de deontologische commissie. Vanaf dit moment start het formele handhavingsproces onder mandaat van de deontologische commissie.

Art. 26:

De volgende personen kunnen een melding van een schending van de deontologische code doen bij de deontologische commissie:

  • alle lokale mandatarissen van het lokaal bestuur;
  • de algemeen directeur, indien de algemeen directeur zelf een vermoeden van een schending heeft, dan wel in naam van een personeelslid van het lokaal bestuur.
  Deontologische commissie
Art. 27:

De raad voor maatschappelijk welzijn richt een deontologische commissie op voor de raad voor maatschappelijk welzijn.

Het doel van de deontologische commissie is eerst en vooral het bevorderen van het zelfcorrigerend vermogen van het lokaal bestuur.

Art. 28:

De deontologische commissie wordt samengesteld overeenkomstig artikel 45 en 46 van het huishoudelijk reglement van de raad voor maatschappelijk welzijn.

De voorzitter van de deontologische commissie wordt aangewezen overeenkomstig artikel 47 van het huishoudelijk reglement van de raad voor maatschappelijk welzijn.

Art. 29:

Iedere fractie draagt één of meer plaatsvervangers voor, in geval een lid van de commissie afwezig is of betrokken is bij een voorliggende zaak:

  • gaat het om een mogelijke schending van de code door een lid van de commissie, dan wordt tijdens de hele procedure daarover het lid vervangen door een plaatsvervanger in de volgorde waarin ze door de fractie werden voorgedragen. 
  • gaat het om een mogelijke schending van de code door de voorzitter van de commissie, dan wordt tijdens de hele procedure daarover de voorzitter vervangen conform de procedure beschreven in art. 7, § 5, derde lid van het Decreet Lokaal Bestuur.
Alleen in het geval van een eenmansfractie kan deze fractie overgaan tot het selecteren van een mandataris van een andere fractie dan wel een niet-raadslid.
Art. 30: De deontologische commissie kan externe expertise inroepen wanneer dit nodig wordt geacht. De inschatting of dit nodig is wordt bij de algemeen directeur gelegd, die hierin zelfstandig kan handelen.
Art. 31:

De algemeen directeur vervult de rol van secretaris in de deontologische commissie en voert onder mandaat van de commissie de ontvankelijkheidstoets en het vooronderzoek uit, mogelijk ondersteund door interne en/of externe specialisten.

Wanneer de algemeen directeur zelf betrokken is bij een melding, dan wel om legitieme redenen geen rol kan spelen in het proces, zal deze worden vervangen door het daartoe aangewezen personeelslid. Het vooronderzoek kan indien noodzakelijk ook extern worden gevoerd.

Art. 32:

De deontologische commissie is bevoegd voor:

  • het geven van adviezen en aanbevelingen aan de raad over de inhoud van deze code met het oog op het bijsturen ervan of op de toepassing van de code op een voorliggend vraagstuk. 
  • het opmaken van een verslag ter voorbereiding op de evaluatie van de deontologische code door de gemeenteraad.
  • het ontplooien van initiatieven en opleidingen ter sensibilisering op thema’s rondom integriteit, deontologie en de deontologische code. 
  • het zelf uitvoeren, dan wel mandateren, van de voorgeschreven stappen in het proces, van melding tot en met afronding van een melding van een vermoeden van schending van de code. 
  • het formuleren van een gemotiveerd advies aan de raad over het vermoeden van een schending van deze code door een mandataris.
Art. 34:

De voorzitter van de deontologische commissie is verantwoordelijk voor de oproeping en stelt de agenda op.

De voorzitter roept de commissie in ieder geval bijeen wanneer dat nodig is conform artikel 40 van deze code.

Art. 35:

Behoudens andersluidende bepalingen volgens de werkingsregels van de commissie de werkingsregels van een commissie, zoals bepaald in het huishoudelijk reglement van de raad voor maatschappelijk welzijn.

Art. 36:

De commissie streeft in haar oordeel naar unanimiteit. Als dit niet mogelijk blijkt, zal er hoofdelijk worden gestemd. Een simpele meerderheid van uitgebrachte stemmen volstaat om tot een oordeel te komen.

De voorzitter van de commissie heeft geen stemrecht in de deontologische commissie, behalve wanneer de commissie gelijk verdeeld is in haar oordeel (evenveel stemmen voor als tegen een oordeel). Dan heeft de voorzitter de doorslaggevende stem.

Een lid van de commissie kan ervoor kiezen een afwijkend standpunt op te tekenen en, met het advies aan de gemeenteraad, mee te sturen.

Art. 37:

De vergaderingen van de deontologische commissie zijn niet openbaar.

Art. 38:

Eventuele communicatie vanuit de deontologische commissie vindt altijd en alleen plaats via de voorzitter van de commissie

 

Het duiden en onderzoeken van vermoedens van schendingen van de deontologische code

Art. 39:

De deontologische commissie mandateert de algemeen directeur om een ontvankelijkheidstoets uit te voeren. De algemeen directeur kan daarin bijgestaan worden door interne en/of externe experten.

Om de ontvankelijkheid te onderzoeken zal altijd een gesprek plaatsvinden met de melder. Een melding is ontvankelijk wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • de melding betreft een individuele (zittende) lokale mandataris; 
  • het staat vast dat het gaat om een vermoedelijke schending van de deontologische code (en niet bijvoorbeeld om een schending binnen de privésfeer); 
  • de melding is voldoende betrouwbaar en concreet (er wordt gekeken naar de kwaliteit van de bron(nen) en de feitelijkheid van de melding); 
  • de melding is in alle redelijkheid onderzoekbaar en heeft onderzoek nodig (niet alle vermoedens zijn onderzoekbaar of vragen om onderzoek). 
Iedere melding wordt vertrouwelijk behandeld. In deze fase is de naam van de melder en degene over wie de melding gaat slechts bekend bij de leden van de deontologische commissie en bij de eventueel door de algemeen directeur aangestelde experten.
Art. 40:

De algemeen directeur formuleert een ontvankelijkheidsadvies en stuurt dit, inclusief de onderliggende stukken die deel uitmaken van het advies, aan de leden van de commissie ter beoordeling. Indien de leden van de deontologische commissie niet binnen de vijf werkdagen bezwaar maken op het advies, dan wordt het advies over de ontvankelijkheid formeel omgezet in een beslissing van de deontologische commissie, als uiteindelijk verantwoordelijke voor de beslissing. Indien één lid bezwaar aantekent tegen het advies van de algemeen directeur, zal de deontologische commissie bijeenkomen voor de bespreking en beoordeling van het advies.

Wanneer het advies luidt dat een melding ontvankelijk is, neemt de algemeen directeur de onderzoeksvraag op in het advies aan de deontologische commissie.

Wanneer een melding niet-ontvankelijk is, betekent dit meteen het einde van de formele procedure. De melder wordt hierover schriftelijk geïnformeerd door de algemeen directeur, in naam van de deontologische commissie.

Een melder kan een melding ook zelf intrekken. Wanneer het om een interpersoonlijke schending gaat, betekent dit in principe het einde van de formele procedure. Bij een schending van de andere gedragsregels (bijvoorbeeld belangenvermenging) zal de formele procedure door blijven lopen. De melding is in dit geval niet gebonden aan degene die de melding doet.

Art. 41:

Bij een ontvankelijke melding start de algemeen directeur, onder mandaat van de commissie, een vooronderzoek. De algemeen directeur kan zich hierbij door interne en/of externe experten bij laten staan.

De vermeende schender wordt schriftelijk op de hoogte gesteld van het vooronderzoek door de algemeen directeur, behalve wanneer de commissie acht dat dit het vooronderzoek kan schaden. De vermeende schender wordt erop gewezen dat deze zich tijdens het proces mag laten bijstaan door een raadspersoon naar keuze.

De commissie bepaalt waaruit het vooronderzoek zal bestaan. Het vooronderzoek bestaat in ieder geval uit:

  • het in kaart brengen van de feitelijke situatie waarop de melding van toepassing is; 
  • het nagaan van de beschikbaarheid van relevante (administratieve en feitelijke) informatie; 
  • het nagaan van de relevante regelgeving; 
  • een gesprek met de vermeende schender, behalve wanneer dit het vooronderzoek kan schaden.
Art. 42:

De algemeen directeur brengt schriftelijk advies uit aan de deontologische commissie op basis van het vooronderzoek. Het conceptadvies wordt eerst ter lezing voorgelegd aan de voorzitter van de commissie. Vervolgens wordt het concept ter inzage voorgelegd aan de vermeende schender, zodat deze de kans heeft schriftelijke opmerkingen te formuleren bij het conceptadvies. Deze opmerkingen worden als bijlage toegevoegd aan het schriftelijk advies aan de commissie.

Het advies van de algemeen directeur, waarover de deontologische commissie beraadslaagt, beslaat in principe vijf mogelijke scenario’s waarop de commissie zich zal richten:

  1. Er zijn geen gronden gevonden voor een verder onderzoek of oordeel, of de melding betreft een dusdanige milde vorm van een schending dat ze afgedaan kan worden met het individueel aanspreken van de vermeende schender. 
  2. De vermeende schender heeft de schending erkend, zodat verder onderzoek door de commissie niet nodig is. De commissie wordt geadviseerd het dossier formeel af te sluiten en te komen tot een inschatting van de ernst van de schending. 
  3. Er zijn voldoende gronden om te spreken van een deontologische schending. De deontologische commissie wordt geadviseerd om tot een eigen toetsing van de schending te komen en een inschatting te maken van de ernst. 
  4. Er zijn voldoende gronden om te spreken van een deontologische schending. Er is echter nood aan verder onderzoek. De commissie wordt geadviseerd over de onderzoeksvraag, wie het onderzoek zou moeten opstarten/uitvoeren (de Vlaamse Regering/de provinciegouverneur, Audit Vlaanderen, een integriteitsspecialist, …) en wat de termijnen zijn. 
  5. Er is een gegrond vermoeden van een strafrechtelijk vervolgbaar feit. De deontologische commissie wordt geadviseerd een zelfstandige beslissing te nemen om de melding neer te leggen bij de politie/het parket.
Art. 43:

De deontologische commissie oordeelt op basis van het advies van de algemeen directeur over de te nemen vervolgstappen.

De melder en de vermeende schender hebben het recht om in deze fase te worden gehoord door de deontologische commissie. Voor beiden geldt dat zij zich in deze kunnen laten bijstaan door een raadspersoon. Geen van de partijen is verplicht zich te laten horen.

De commissie kan in het kader van het vooronderzoek ook getuigen horen.

Na het bestuderen van het advies van de algemeen directeur en het horen van de betrokkenen bespreekt de commissie het vermoeden van schending en wordt een gemotiveerd advies overgemaakt aan de raad voor maatschappelijk welzijn.

De wijze van communiceren vanuit de raad voor maatschappelijk welzijn over de voorliggende zaak is onderdeel van het advies van de deontologische commissie.

Indien de deontologische commissie een schending heeft vastgesteld – omdat de schender deze heeft toegegeven of omdat ze uit het onderzoek is gebleken – dan neemt ze in haar advies ook de meest passende, proportionele vorm van afhandeling op, inclusief een beschrijving van de verzwarende en verzachtende omstandigheden bij het voorstel van afhandeling.

Er wordt een uitzondering gemaakt op deze regel wanneer:

  • er eerst een vervolgonderzoek nodig wordt geacht. Dit vraagt om beoordeling van de rapportage op het vervolgonderzoek. 
  • er melding wordt gedaan bij de Vlaamse Regering/Audit Vlaanderen, dan wel wanneer er een politionele aangifte is gedaan. In dit geval informeert de commissie de raad voor maatschappelijk welzijn over de genomen stap. 
  Het zich uitspreken over schendingen van de deontologische code
Art. 44:

De raad voor maatschappelijk welzijn beoordeelt of een mandataris een schending heeft begaan. Hij doet dit op basis van het gemotiveerd advies van de deontologische commissie.

Als de raad voor maatschappelijk welzijn beslist om af te wijken van het advies, dan moet de vermeende schender de kans krijgen om zich tijdens de besloten zitting van de raad voor maatschappelijk welzijn uit te spreken over de beslissing.

Wanneer de raad voor maatschappelijk welzijn vaststelt dat de deontologische code geschonden werd door een mandataris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, dan kan de raad:

  • het gedrag van de mandataris uitdrukkelijk afkeuren; 
  • vragen dat de mandataris zich publiekelijk verontschuldigt; 
  • een dossier overmaken aan de Vlaamse regering zodat die een tuchtonderzoek kan instellen bij kennelijk wangedrag of grove nalatigheid van of door de voorzitter van het vast bureau, een lid van het vast bureau of de raadsvoorzitter.
Art. 45:

Via de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn en de voorzitter van het vast bureau communiceert de raad voor maatschappelijk welzijn over haar oordeel en (indien mogelijk) de gronden daarvan. De deontologische commissie adviseert de raad voor maatschappelijk welzijn voor zijn communicatie.

 

Het evalueren van de deontologische code

Art. 46:

Minimaal één keer per bestuursperiode evalueert de raad voor maatschappelijk welzijn de deontologische code en de aanvullende deontologische code voor het bijzonder comité voor de sociale dienst. De raad voor maatschappelijk welzijn vraagt daarvoor eerst advies aan de deontologische commissie. Daarbij wordt onder meer bekeken of de code nog actueel is, of ze nog goed werkt en of ze nageleefd wordt.

 

Deel IV - slotbepalingen

Art. 48:

Onderhavige beslissing treedt in werking op 1 juni 2025.

Art. 49:

Onderhavige beslissing wordt bekend gemaakt met toepassing van artikel 285 tot en met 287 van het Decreet Lokaal Bestuur.

Art. 50:

Een afschrift van deze beslissing wordt overgemaakt de afdeling Interne Zaken (dienst Administratieve Organisatie) en elke lokale mandataris.